19 jaargang nr 3

september 2000

Vlaamse volksnamen van planten - deel 6

 

 

“Troost” ... voor wie al eens op de sukkel is.

 

 

 

Harry Van Driessen en Hilde Meersschaert (tekeningen)

 

 

 


T

ot de anjerfamilie behoren zowel kleine onopvallende plantjes, als mooie, kleurrijke, al of niet gekweekte, bloeiende planten.

 

Dat vogelmuur een hardnekkig onkruid kan zijn, zal jonge ganzen en eenden geen zorg wezen: zij lusten dit ganzekruid, ganzemeur of ganzemuur maar al te graag. Ook heel wat andere vogels verorberen geregeld een stukje van dit veugelkruid of vogelmoer. Eerder onverwacht werd vogelmuur wel eens troost of troostgras genoemd. Het plantje zorgde namelijk voor wat “troost” bij wie “op de  sukkel” was: een papje waarin het zaad van vogelmuur en grootbloemige muur werd verwerkt, zorgde weldra voor een niet te onderdrukken drang naar wellust en onkuisheid ...

 

De meeste volksnamen voor spurrie gelijken sterk op elkaar: sperre, speure, speurie, spoor, ... Origineel is toch weI paddevlas. “Padde” wijst hier op de geringe waarde van dit tussen het vlas groeiend onkruid.

 

Eén van onze mooiste inlandse wilde bloemen is ongetwijfeld de koekoeksbloem. De bloemkroon is sterk ingesneden wat leidde tot hanepoten, haneklauw en hanekammen. Sommigen zagen in de rode bloemkroon een Cathrienewiel, anderen een rood-sterreken. Soms staken kinderen twee of drie bloemen van de koekoeksbloem op een speld en bliezen dan op het zelfgemaakte molentje: kleine molekens. Ook de wat minder sierlijke bloemen van de dagkoekoeksbloem werden soms rode molekens genoemd. In het Waasland kende men deze plant als Fransch-roosken of bosroosje.


De nu zeldzame bolderik was honderd jaar geleden nog gekend als baronnen, iegelbloem en omwille van de bloei rond 29juni als Sint-Pietersbloem. Af en toe werden de bordjes met de spreuk “God ziet u, hier vloekt men niet” versierd met een tekening van dit Christusoog. De bladeren van de bolderik waren langwerpig en behaard als zwijnsooren en ezelsooren. Een prachtige bloem als die van de bolderik nodigt uit om er eens aan te ruiken, doch de puntige kelkblaadjes steken boven de bloemkroon uit en prikken in de neus: steekneuskens.

 

Gekweekte anjers staan vaak te pronken in de tuin: wilde jonkerkens, truisjonkers, boerenpronkers. Soms staan ze in potten: Fransche pottebloem, potblommen. Deze nagelbloemen geuren naar kruidnagel. Soms werden de bloemblaadjes van de anjer in de neus gestopt om een bloedneus te stelpen. Vermoedelijk wijzen namen als vuil-neusken en snuifneuzen op dit gebruik.

 

Als slot nog een woordje over het zeepkruid, een plantje dat je onverwachts wel eens (half) verwilderd rond de mesthoop in de tuin kan aantreffen. De wortel van deze toch wel fraai bloeiende plant heeft inderdaad de eigenschappen van zeep. Soms werd dit geneeszeepkruid in het badwater gelegd tegen puisten. In het Waasland kende men het zeepkruid als de kermisbloem.


Overzicht

 

 

Familie: Caryophyllaceae (Anjerfamilie)

 

Vermelde soorten

 

Vogelmuur (Stellaria media), Grootbloemige muur (Stellaria holostea), Spurrie (Spergula arvensis), Koekoeksbloem (Lychnis fios-cuculi), Dagkoekoeksbloem (Melandrium dioicum), Bolderik (Agrostemma githago), Anjer (Dianthus spec.) en Zeep-kruid (Saponaria officinalis)

 

 

Vlaamse volksnamen (onderlijnd: o.a. in Waasland en directe omgeving)

 

- Vogelmuur: erf, ganzekruid, ganzemeur, ganzemoere, ganzemeur, ganzenmoese, ganzemuur, gouzemoese, kiekenmeur, meur, mier(e), mierekruid, moer(e), mure, murenkruid, murie, murik, murke, murre, muur, troost(gras), veugelkruid, vogelmoer, witte-moer

- Grootbloemige muur: klakkerkens (bol-vormige vruchten “klakken” als men ze verplettert), sterrekruid, sterrekes, troost(gras), wit-sterreken

- Spurrie: paddevlas, spoor, sperre, speure, speurrie, spurre, spurrie

- Koekoeksbloem: Cathrienewiel, hanepoten, haneklauw, hanekammen, hanespoor, hooiblomme, hooibloem, kleine molekens, koekoeksbloem, koekoeken, kraaiebloem, rood-sterreken, sprinkhaan, vrouwenroosje

- Dagkoekoeksbloem: bos(ch)roosje, Fransch-roosje, rode molekens, roobolle, wielkens(-kruid), wieltjes

- Bolderik: baronnen, Bol(le), boldert, bolderkruid, ezelsbloem, ezelsooren, Godsooge, ichel, iegel(-bloem), iggel(-bloem), koeioogen, michel, muggebloem, nichel, schoon-oogen, Sint-Pietersbloem, steekneuske(n)s, zwijnsooren

- Anjer: angelier, boerenpronker, gaspelier, jeunkelkes, jonkerkes, janoffelen, jenoffelen, jenoeffels, kaaikes, Fransche-jinoffels, Fransche pottebloem, kapiltjes, keiken, kopjenoffelen, nagelbloem, potblommen, pleumkes, pluimken, pluiskes, opeelbloem, snoffel, snuifneuzen, trobbels, trosbloem, trosblomme, troskapeelen, tuiltjes, truisjonker, vuil-neusken, wilde jonkerkens

- Zeepkruid: kermisbloem, (genees)zeepkruid

 

 

Nog gekend in steekproef Groot-Stekene

 

Vogelmuur: (vogel)mure. Spurrie: speurrie. Anjer : jonkerkes, jenoffelen, jenoffels, plumkes, stoffelienen

 

 

Belangrijkste andere volksnamen in Nederland

 

Vogelmuur: eendendarm, hoenderbeet, hondemoes, krup-deur-den-tuun.

Spurrie: bokkebaard, watergeil.

Koekoeksbloem: kikkerbloemen, Mariaroosje, saffraanbloem.

Dagkoekoeksbloem: waterfioenen, vrouwenroosje.

Bolderik: akkervlam, orgelbloemen, schaapsooren.

Anjer: vrouwenhaar, vliegennet, lievermannetjes. Zeepkruid: droeffiletten

 

 

Belangrijkste Middelnederlandse namen

 

Vogelmuur: gansencruyt, hennebete, voghelkruydt

Koekoeksbloem: crayenbloemkens, kouckouckbloem

Dagkoekoeksbloem : jannetkens, ghenette

Bolderik: bolric, neghelbloeme, rade

Anjer: ghenoffelnaghel, carnouffele, keykens

Zeepkruid: seepcruyt

 

Voor inleiding en literatuuropgave: zie d'EUZIE, jg. 18, 1999, nr 1